zaterdag 4 juni 2011

Over Godwinnetjes en flegma, vijf jaar na dato

Verschenen in NRC Handelsblad van 26 mei 2006
(niet herdrukt)


‘En zo zijn we terug bij de oorlog die bij gebrek aan argumenten nog altijd goede diensten bewijst.’ J.J.A. van Doorn


De praatjes op straat, de sfeer in de politiek, je moet wel afgestompt zijn als je niet af en toe denkt aan de Weimarer Republik van tussen de beide wereldoorlogen. De vooravond van een explosie, een falende elite en een feestelijke volksbeweging. Een deel van de elite die het rancuneuze volk opvrijt, intellectuelenhaat, vreemdelingenhaat, populisme. Het wantrouwen jegens de officiële politiek. De roep om militairen en meer politie. Sociale verhoudingen die veranderen zonder een adequaat antwoord van de instanties.
Het komt erg bekend voor.
De geschiedenis herhaalt zich nooit, klinkt het meteen, je mag geen appels met peren vergelijken. Maar zonder vergelijkingen kunnen we niet. Literatuur, fantasie, prestaties, de mens zelf – hoe bestaan ze zonder ijkpunt? Goddelijk is de mens. Beestachtig is de mens. De hemel is blauw als een korenbloem. De aarde is groen als een biljartlaken. In Nepal heersen middeleeuwse toestanden. Hoge belastingen zijn het gevolg van het socialisme. Mijn buurman gedraagt zich als Attila de Hun.
Vergelijkingen zijn waar en soms een beetje minder waar. Ze besparen je veel argumentatie.
Mag iemand Rita Verdonk met het nationaal-socialisme associëren? Het gebeurde de laatste tijd nogal eens. Een hoogleraar in de rechtshistorie vergeleek op de treurbuis haar adagium ´regel is regel´ met ´Befehl ist Befehl’. Een ander nam, doelend op het asielzoekersbeleid, de woorden Schreibtischmörder en Kadaverdisziplin in de mond, een speciaal Duits. Een derde uitte zijn woede door te spreken van de Ausbürgerung van Ayaan Hirsi Ali.
Stoere vrouwen, ferme vergelijkingen.
Van J.J.A. van Doorn mag het allemaal niet. In Trouw noemt hij vergelijkingen met de oorlog de allerplatste vuilspuiterij.
Waarom moet de Tweede Wereldoorlog altijd buiten schot blijven? Waarom zijn – niet alleen voor J.J.A. van Doorn – vergelijkingen met die oorlog onveranderlijk taboe? Waarom geniet de Tweede Wereldoorlog zo’n status aparte? ’t Lijkt of hij niet plaats mag hebben gehad, wie weet niet eens plaats hééft gehad. Is J.J.A. van Doorn een ontkenner van de holocaust? Was het nazisme een fantasiegebeurtenis, te heilig om aan te raken? Waren fascisten sprookjesfiguren, niet voor imitatie vatbaar?
Als de Tweede Wereldoorlog inderdaad zo erg is geweest als ze zeggen, wat is er dan tegen hem als ijkpunt te gebruiken? Wat is er vuil aan de verwijzing naar dat ijkpunt zodra iemand ook maar even ontrouw wordt aan de les die in ‘Dit Nooit Meer’ ligt besloten? Er schijnt in die oorlog een manneke te hebben rondgelopen met een snor die bijzonder kwade dingen deed. Als we hardop zijn lugubere naam prevelen, elke keer als iemand in zijn voetsporen dreigt te treden, dan is dat manneke nog ergens goed voor geweest. De vogelverschrikker van dienst. Dan zijn de miljoenen slachtoffers die hij maakte niet zinloos gestorven. Gewoon sterven is al zinloos genoeg.
Dan is de Tweede Wereldoorlog niet het folkloristisch intermezzo geweest waarvoor J.J.A. van Doorn hem aanziet.






Verschenen in NRC Handelsblad, 1 juni 2006
(ook niet herdukt)


‘Dit volk beschikt doorgaans over een flegmatisch temperament...’ Reisgids over Nederland.

Dat Nederlanders flegmatisch zijn, kouwe kikkers, niet tot emoties of overhaaste daden in staat – zouden ze dat in het buitenland altijd nog denken? ’t Is wat een Braziliaanse reisgids van ze zegt. De gids vervolgt met: ‘Maar verder is het een vlijtig volk, volhardend en nauwkeurig in alle dingen. Robuust als het klimaat van het land is dat volk en, wederom net als het klimaat, ook koel qua manieren; het kent niet de expansieve geest van de zuidelijker volken en het deelt ook hun voorliefde niet voor luxe en genot...’
We herkennen er iets in.
Vlijtig, volhardend en nauwkeurig. ’t Klopt, denk ik, wel een beetje.
De reisgids dateert van 1876.
Koel, gezellig en bescheiden, luidt ongeveer de rest van de Braziliaanse definitie.
Klopt ook.
Zo mogen we ons zelf graag zien.
Maar... vlijtig, volhardend en nauwkeurig zouden we evengoed kunnen vertalen als ijverig, hardnekkig en precies. En het koel, gezellig en bescheiden uit de rest van de definitie zou, in een eigentijdser versie, ook kunnen luiden kil, bekrompen en zuinig.
We blijven ons zelf herkennen in een eufemistische, negentiende-eeuwse en positieve gedaante. Een nijver volk, met in het wapen een goudrenet en een fietszadel. Met weinig tevreden, wars van vertoon. Op dezelfde manier doen we altijd nog of we gezellig zijn, tolerant en kleinschalig.
Wat we willen herkennen is het ideaal.
Onze kijk op ons zelf is net zo verouderd als de gids
Dat volhardendheid op hardleersheid neerkomt, afkeer van hoge vluchten op bekrompenheid en kleinschaligheid op tuttigheid zou iemand met een klein beginnetje van zelfkennis toch wel moeten doorhebben. Zo niet de Nederlander.
We hebben de laatste jaren uitzonderlijke staaltjes meegemaakt van hysterie, de tegenhanger van flegma. Van fanatisme, of ijver in het kwadraat. Van moorddadigheid en corruptie, allemaal hoogst ongezellige zaken.
Is er iets grondigs veranderd in ons landje of hebben we ons zelf altijd door een te rooskleurige bril bekeken?
Betekent gebrek aan zelfkennis, vertaald in het Nederlands, eigendunk?
Ik vrees dat we ons zelf niet eens willen bekijken. Bij afkeer van luxe past een afkeer van spiegels. Bij leven in lage landen hoort niet alleen hoogtevrees, maar ook een overschatting van opgeschoten dwergen.
We vallen pas in het buitenland op. Bekijk een foto van een Hollander tussen vreemdelingen en je pikt de lange smurf er meteen uit. Kruidenier, dominee, sektariër – die aanduidingen hebben altijd al gegolden, maar in het buitenland zijn ze steeds nieuw. We tellen de centen, we houden zedepreken en we voelen ons beter dan de ander. Hoe spelen we het klaar? Hebben Nederlanders dat van school? Maar het onderwijs is verdwenen. Is het Hollands geestesmerk? Maar Huizinga is dood. Gaat het misschien nog dieper en verder, zit het in de genen?
Maar hoe kwamen die genen dan ooit in Nederland verdwaald?
Genen hebben geen eergevoel. Genen hebben geen oriëntatievermogen. Genen zijn snel tevreden. Dat moet het zijn.